Vaccinaties bij de kat

Wat is een vaccinatie nu precies en wat doet het eigenlijk? En is het echt nodig, ook als je kat nooit buiten komt? Is het gevaarlijk en welke risico’s zijn eraan verbonden?

Een pasklaar antwoord op deze vragen is moeilijk te geven omdat studies verschillende visies presenteren; vaccineren is een complexe materie waarover de meningen nog steeds behoorlijk verdeeld zijn.

Niet in de laatste plaats omdat er ook steeds weer nieuwe onderzoeken worden gedaan en er nieuwe inzichten komen. Helaas wordt er op het gebied van katten nog relatief weinig onderzoek gedaan…

Waartegen

Waartegen gevaccineerd moet worden, is afhankelijk van de risico’s waar een kat aan blootgesteld wordt. Zo zijn de risico’s in een thuissituatie heel anders dan in een omgeving maar meer katten verblijven. In een asiel of kattenpension/kattenhotel heerst over het algemeen een strikt vaccinatiebeleid omdat de infectiedruk ( = meer virussen en bacteriën aanwezig) daar hoger is dan in een thuissituatie.

Maar ook in een thuissituatie kunnen de risico’s verschillen; omdat stress een grote rol speelt in het ontstaan van diverse ziektes, spelen de factoren die stress veroorzaken ook weer mee in  de mate van risico. In een multi-kat huishouden  is de stress vaak hoger en dus ook het risico.

Als katten buiten komen, worden ze meer blootgesteld aan omgevingsrisico’s zoals lijfelijk contact met andere katten en besmetting via ontlasting van andere katten. Katten die alleen binnen leven, lopen weliswaar minder risico maar besmetting kan altijd plaatsvinden door bijvoorbeeld visite die het niesziekte virus bij zich dragen op schoenen, kleding of handen. 

In de regel worden katten in Nederland standaard gevaccineerd tegen nies- en kattenziekte. Een vaccinatie-schema voor een stabiele weerstand is doorgaans als volgt opgebouwd:

Niesziekte (rhinotracheïtisvirus (= herpesvirus) en calicivirus):

Basisvaccinatie:

  • 1e keer: op de leeftijd van 9 weken
  • 2e keer: op de leeftijd van 12 weken
  • (soms wordt een extra vaccinatie op de leeftijd van 16 weken geadviseerd als de kat naar een pension/asiel gaat)
  • 3e keer: op de leeftijd tussen 9 en 12 maanden

Daarna bij volwassen, gezonde katten:

  • jaarlijks

– Kattenziekte (Feline Panleukopenie (FPV) – parvovirus):

Basisvaccinatie:

  • 1e keer: op de leeftijd van 9 weken
  • 2e keer: op de leeftijd van 12 weken
  • 3e keer: op de leeftijd tussen 9 en 12 maanden

Daarna bij volwassen, gezonde katten:

  • elke 2 – 3 jaar (afhankelijk van merk vaccin)

Er bestaat ook een vaccin tegen de bacteriën die de niesziekte kunnen verergeren Bordetella en Chlamydia, maar deze wordt niet standaard gegeven. Er komen echter wel meer kattenhotels/-pensions die de Bb neusdruppel vaccinatie ook verplicht gaan stellen vanwege de verhoogde infectiedruk en omdat stress een grote invloed heeft op het ontstaan van niesziekte (afname van weerstand).

Boostervaccinatie
– bij kittens

Bij kittens wordt standaard op de leeftijd van 9 weken én 12 weken gevaccineerd tegen niesziekte (door virus veroorzaakt) en kattenziekte. Deze dubbele vaccinatie wordt ook wel de zgn ‘boostervaccinatie’ genoemd.
Waarom pas vanaf 9 weken en waarom boosteren? 
Kittens krijgen direct na de geboorte via de eerste moedermelk (het colostrum) de antistoffen tegen virussen binnen. Afhankelijk van de weerstand van de moeder én de hoeveelheid colostrum dat een kitten drinkt, is een kitten ca. 6-9 weken beschermd tegen ziektes. Vanaf ca. 4 à 5 weken gaat een kitten over op vast voedsel en zal steeds minder bij moeder gaan drinken (dit proces noemt men spenen). In de meeste gevallen drinkt een kitten geen melk meer bij de moeder tussen 6-8 weken.  Als er te vroeg gevaccineerd zou worden, zijn er nog teveel maternale antistoffen aanwezig die het vaccin aanvallen waardoor het kitten zelf geen antistoffen gaat aanmaken. Het vaccineren heeft dan niet het gewenste effect. Op de leeftijd van 9 weken zijn de meeste kittens volledig gespeend en zijn er nauwelijks nog maternale antistoffen aanwezig, een kitten is dan in staat om zelf antistoffen aan te maken als reactie op het vaccin. 
Als dan op de leeftijd van 12 weken nogmaals gevaccineerd wordt, gaat een kitten nog meer antistoffen aanmaken wat een goede bescherming tot gevolg heeft. 

– bij volwassen katten

Als een volwassen kat nooit eerder geboosterd is (2 vaccinaties met een interval van 3-4 weken) of er is geen vaccinatiegeschiedenis bekend, dan is een boostervaccinatie altijd noodzakelijk. De tijd tussen de 2 vaccinaties is idealiter 3-4 weken en mag uiterlijk 6 weken zijn. Is de tijd tussen 2 boostervaccinaties langer dan 6 weken, dan zullen de vaccinaties weinig tot geen effect hebben gehad en dient opnieuw geboosterd te worden. 

Wat doet een vaccinatie?

Een vaccin bestaat uit een dood of levend-verzwakt virus (of bacterie) dat het lichaam aanspoort om antilichamen tegen die ziekteverwekker aan te maken. De hoeveelheid ingespoten entstof is precies voldoende om niet ziek te worden maar wel op te reageren met de aanmaak van antilichamen. Zo wordt een weerstand opgebouwd tegen een eventuele aanval van het betreffende virus. Een kat begint al snel na de vaccinatie met het aanmaken van antilichamen en na ca 2-3 weken is die hoeveelheid optimaal voor een goede bescherming. 

Tevens wordt een immunologisch geheugen opgebouwd met  ‘geheugencellen’ die direct een immuunreactie in werking zetten zodra het lichaam opnieuw met de ziekteverwekker in contact komt.

Zodra een kat met een virus of bacterie wordt besmet, gaan de antilichamen in de tegen-aanval en vormen een bescherming zodat de ziekteverschijnselen minder ernstig zijn dan wanneer een kat geen antilichamen en dus geen enkele weerstand heeft.

Er bestaat géén vaccinatie tegen álle calicivirussen (FCV), herpesvirussen (FHV) en bacteriën die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van niesziekte omdat er regelmatig nieuwe stammen ‘muteren’  waartegen de huidige entstoffen géén goede bescherming bieden. Een kat kan dus gevaccineerd zijn en toch ziek worden als een ander virus of bacterie de ziekteveroorzaker is.  

Het calicivirus heeft bijvoorbeeld enkele nieuwe varianten die zijn vastgesteld waartegen de huidige vaccins geen enkele bescherming bieden. Enkele kenmerken van dit ‘nieuwe’ virus zijn:

  • onderhuidse vochtophopingen
  • zweren op de huid van ledematen en hoofd
  • Korstjes/kaalheid aan voetzooltjes, neus, lippen en rondom ogen. De huid van de voetzooltjes kan zelfs helemaal loslaten.
  • geelzucht

Het sterftepercentage onder de katten die met dit virus besmet zijn, is vrij hoog (>65%).

De inenting tegen het niesziekte virus biedt een bescherming van ca 1 jaar maar de hoogste bescherming van antilichamen is tot ca 4 maanden na de vaccinatie. Daarna zullen de antilichamen al weer afnemen en dus ook de bescherming neemt af.

Voor een goede weerstandsopbouw is het belangrijk dat een kat goed gezond is als hij gevaccineerd wordt. Als een kat al een verminderde weerstand heeft, een wormeninfectie of veel vlooien bij zich draagt, kan de weerstandsopbouw lager zijn dan bij een gezonde kat. 

Dood en levend (verzwakt) vaccin

Van de beschikbare vaccins worden voor de kat meestal de ‘klassieke’ vaccins gebruikt: de dode – en de levend (verzwakte) vaccins (ook wel levend geattenueerde vaccins genoemd).

  • Dood vaccin: dit bevat een ‘niet-intact’ vaccin; het virus valt door toevoeging van formaline in stukjes uiteen wat tot gevolg heeft dat het virus zich niet meer kan voortplanten. Een voordeel voor de kat is, dat hij niet ziek wordt van dit vaccin maar anderzijds is het nadeel dat het immuunsysteem van de kat minder goed reageert op dit vaccin dus ook minder weerstand opbouwt na de vaccinatie. Om het immuunsysteem aan te zetten tot aanmaken van antilichamen, worden er zgn ‘adjuvantia’ (toevoegingen) aan het vaccin toegevoegd. 

Deze adjuvantia zijn meestal verantwoordelijk voor de bijwerkingen van een dood vaccin, bijvoorbeeld een allergische reactie variërend van lichte irritatie of jeuk tot in het ergste geval dood door shock.

Ook de vorming van tumoren op de plaats van de injectie behoort tot een bijwerking van de adjuvantia.  Deze tumoren (fibrosarcomen) zijn bij katten gezien nadat ze met dode vaccins tegen kattenleukemie en hondsdolheid waren geïnjecteerd. In Nederland wordt dit nagenoeg niet gedaan maar in Amerika is het verplicht om katten ook tegen hondsdolheid te vaccineren. 

Dode vaccins hebben een korte(re) werking en moeten daarom op tijd herhaald worden om de juiste hoeveelheid antilichamen op te bouwen (boosteren). 

  • Levend vaccin: dit vaccin bevat het intacte virus maar dan verzwakt. Dit wordt levend verzwakt virus of levend geattenueerd virus genoemd. Het ‘verzwakken’ gebeurt door een virus te laten groeien in een cel waar de omstandigheden voor dat specifieke virus niet ideaal zijn; bijvoorbeeld een parvovirus (kattenziekte) leeft bij voorkeur in darmcellen maar als je dit virus laat groeien in levercellen, dan voelt hij zich daar niet thuis en zal zich in mindere mate vermeerderen. Als een virus meerdere keren in niet-voorkeurscellen moet groeien, wordt het zwakker en is het niet meer in staat om een gezond dier ziek te maken.
Reactie op vaccinaties

In de meeste gevallen ondervinden katten geen noemenswaardig nadeel van vaccineren. In sommige gevallen echter, worden katten alsnog ziek na een vaccinatie met een levend verzwakt virus, bijvoorbeeld als het virus toch in de juiste omstandigheden komt om zich alsnog te vermeerderen. 

Katten die al drager zijn van een ziekte (bijvoorbeeld in een incubatiestadium), kunnen na vaccinatie de symptomen van die betreffende ziekte, waar ze al mee besmet zijn, vertonen. Dus is een kat al besmet met het niesziekte virus (en dus drager van dat virus), dan kan de kat  na de vaccinatie de ziekteverschijnselen van niesziekte vertonen. 

Een levend verzwakt vaccin kan ook een allergie als bijwerking veroorzaken; als de virussen in bepaalde (niet-voorkeurs) cellen worden gekweekt die eiwitten bevatten waar een kat allergisch voor is, zal het ook gevoelig reageren op de vaccinatie waar die sporen van eiwitten in zitten. Voor de kweek van virussen wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van kalverniercellen of kippenei-cellen. Een regelmatige herhaling van zo’n vaccinatie zou tot allergie voor kip of rund kunnen leiden.

Immuniteitsduur

Per fabrikant kan de immuniteitsduur voor bepaalde ziektes variëren;  er zijn diverse onderzoeken die uitwijzen dat de immuniteitsduur langer is dan de herhalingsfrequentie die de door de fabrikant wordt gehanteerd, echter de fabrikant mag deze onderzoeken niet gebruiken. Op zijn bijsluiter mag alleen het resultaat van eigen studies en onderzoeken worden vermeld, maar die onderzoeken zijn vrij kostbaar en worden dus niet altijd gedaan.

In de regel wordt het volgende protocol aangehouden: de inenting tegen het niesziekte virus biedt een bescherming van ca.  1 jaar waarvan de hoogste bescherming tussen de 3 weken en 3 maanden na de vaccinatie ligt. Daarna zullen de antilichamen al weer afnemen en dus ook de bescherming.  Wordt een kat jaarlijks gevaccineerd, dan zal de bescherming ‘doorlopend’ zijn, echter wel hoger in de eerste 3 maanden na de vaccinatie. Is een kat 3 jaar of langer niet gevaccineerd, dan is een ‘booster-vaccinatie’ nodig om weer de benodigde antilichamen op te bouwen voor een optimale bescherming.

Levend verzwakte vaccins werken langer dan dode vaccins en daarom zou volgens diverse bronnen boosteren niet nodig zijn om goed effect te krijgen. Het immuunsysteem van de kat wordt goed gestimuleerd omdat het vaccin zich vermeerdert in het lichaam.  Toch worden in Nederland ook katten die met levend verzwakt vaccin worden gevaccineerd, alsnog geboosterd. 

De werking van het vaccin tegen kattenziekte is ca. 2 -3 jaar, afhankelijk van het merk vaccin.  Er zijn zelfs aanwijzingen (uit Amerika) dat de vaccinatie een levenslange bescherming biedt, mits er een basisvaccinatie is geweest (2 x op kittenleeftijd en 3e keer op leeftijd van 12 maanden).

De Bb vaccinatie tegen de Bordetella bronchiseptica bacterie is ook ca. 1 jaar werkzaam. Al na 72 uur is een kat voldoende beschermd met antistoffen tegen deze bacterie. Als reactie op de vaccinatie kan de bacterie nog wel een lange tijd uitgeniest worden, tot wel 3 maanden of langer! Toch is de bacterie 3 weken na de vaccinatie dusdanig verzwakt dat deze geen gevaar meer vormt voor andere katten.

Het is advies is om katten tenminste 3 weken voorafgaand aan het verblijf in een kattenpension/kattenhotel te laten vaccineren zodat eventuele reactie’s en dus de risico’s voor besmetting van andere katten, tot een minimum beperkt zijn.

 

Vaccinaties voor het verblijf in een kattenhotel/kattenpension


Daar waar meerdere katten bij elkaar verblijven zoals in asiels, kattenpensions, kattenhotels, tenstoonstellingen etc. wordt een strikt vaccinatiebeleid gevolgd. De eisen kunnen enigszins verschillen maar in de regel zijn de vaccinaties tegen de volgende ziektes verplicht:  

  • Niesziekte, veroorzaakt door Calicivirussen (FCH) en Herpesvirussen (FHV)
  • Kattenziekte (panleucopenie), verzoorzaakt door het Parvovirus

Steeds meer kattenpensions gaan ook de neusdruppel vaccinatie verplicht stellen tegen de bacteriële infectie die niesziekte kan veroorzaken/versterken:

  • Bordetella bronchiseptica (Bb); dit is een bacterie die een rol speelt bij niesziekte

Omdat een kattenpension/kattenhotel een zogenaamde ‘hoog-risico’ omgeving is, moet de vaccinatie tegen niesziekte jaarlijks gegeven worden en tegen kattenziekte elke 2 – 3 jaar. De niesziekte vaccinatie mag niet verlopen in de maand dat de kat het kattenpension weer verlaat en soms wordt zelfs een maximale geldigheid van 6 maanden aangehouden.

De immuniteit tegen niesziekte is het hoogste tussen 3 weken en 3 maanden nadat deze gegeven is; mocht de vaccinatie ouder zijn dan 9 maanden op het moment dat een kat gaat logeren in een kattenpension, dan is het raadzaam om niet te wachten tot ná het verblijf maar tenminste 3 weken vóór het verblijf te laten vaccineren tegen niesziekte.

Een goede vaccinatie geeft geen 100% garantie dat de kat niet ziek kan worden, maar de ziekteverschijnselen na een eventuele besmetting zullen veel minder ernstig zijn en de kat zal sneller hersteld zijn.  

 

Alternatieven

Titeren

Bij een titerbepaling wordt gemeten hoeveel antilichamen tegen een specifieke ziekteverwekker in het bloed aanwezig zijn.  Bij deze meting wordt niet het immunologisch geheugen gemeten, dus deze meting geeft geen informatie over hoe lang de bescherming nog aanhoudt.

Een hoge titer (= goede bescherming) zegt niks over hoe lang die hoge bescherming nog aanhoudt. Daarom mag een titerverklaring nooit als alternatief voor een vaccinatie dienen als een kat naar een kattenpension gaat. Dit is wettelijk bepaald.

Niet vaccineren

Als de keuze wordt gemaakt om in het geheel niet te laten vaccineren, bijvoorbeeld vanwege de mogelijke risico’s en/of bijwerkingen, bedenk dan dat een kat het risico loopt een ziekte op te lopen waaraan hij mogelijk kan overlijden. Net als dat een kat ook kan komen te overlijden t.g.v. een aandoening die hij door vaccineren heeft opgelopen. De keuze om wel of niet te laten vaccineren blijft mijns inziens een lastig vraagstuk die een ieder voor zich mag beantwoorden.

Met dank aan:

  • dierenartsabc.nl
  • dier&vaccins
  • msd animal health
Scroll naar boven